SONNET. Aan B. Weet je nog wel, hoe op herfstgure dagen Samen wij schreden langs velden en bosch? Struiken en planten in zomerschen dos Zachtkens door windwuiving schenen te klagen Hoe daar, beschut tegen gierende vlagen, Samen wij rustten op groenglanzend mos, Je oogen zoo glinst'rend, je wangen in blos Mij om een liefdekus schenen te vragen? Hoe ik toen vlijde vol innerlijk beven Engelenkopje aan mijn luidkloppend hart Kijkende diep in je lichtende oogen Tot onze hoofden zich zachtekens bogen Handen zacht streelden langs haren verward, Lippen zacht zongen van blij liefdeleven. Cédé. Alkmaar, 18 Sept. 1912.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1913 | | pagina 157