WINTER Zwaar hing de mist in 't stille winterbosch. Yan den heelen langen dag was nog niet het heldere zonnelicht gevallen door de kruinen dei- pijnen 't was overal een grauwig schijnsel. De boomen stonden daar niet meer als fiere machtigende struiken daaronder niet als schuchtere kleinen er waren geen lijnen meer, die scheidden 't eene van het andere; 't was een doode tinten- mengeling, gedempt tot wazigheid door 't grauwe schijnsel en den witten doom. O, zoo stil was het in 't bosch! Hebt ge wel eens den fluisterenden wind hooren zoeven door de dennekruinen? Dan werd er in uw ziel een stem gehoord, die sprakzoo zacht en vol bemoediging, vol levensbeloften en stille, mur melende melancholie. En hebt ge wel den fleren woesten stormwind hooren gieren door de zwiepende mastenvol van uitgeborsten passie, razend loeiende, en wroedend fluitende? Dan heeft uw ziel gelééfd, niet waar, met dien machtigen adem der natuur, vol manne lijke forschheidin jeugdbloeivol uitgelatenheid Maar nü was alles dood in 't bosch.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1913 | | pagina 161