10 latenheid van 't jonge volk op plattelandsclie fees- ten en kermissen en stadsclie marktdagen, en de stille genietingen der jonge Liefde Maar nu was het winter En plotseling voelde ze zoo héél diep de overeenstemming tusschen de natuur daar buiten haar en haar droeve ziel. En 't was of het winterbosch met haar meegevoelde de vochte droppels vielen van de boomen, tranen van gren- zenloozen weemoed Toen barstte ze los in snikkenze leunde tegen den putom niet te vallenDaar hoorde ze een licht geluiden werktuigelijk zich omkeerend, zag ze een klein muschje, dat al maar ijverig pikte in den zwarten moddergrond naar broodkruimeltjes. Het meisje voelde een nieuwe gedachte in zich komen: de hoop! De hoop op lente en levengelijk het kleine vogeltje, dat dóórleefde in den winter, ijverig zoe kende naar brood, omdat het hoopte op de lente, die komen zou. Ze voelde het mooie en goede van haar daadze had haar plicht gedaan en zou de lieve zonneschijn dan niet komen in haar leven Ze snelde naar de huisdeur, slikte haar tranen op en stamelde haar schietgebedje: „Jezus, Maria, Jozef, sta me bij." Flink ging ze binnen, en met haar goeden glimlach op haar gelaat bediende ze de oude moeder, die, stumperig, achter de plattebuis- kachel zich te warmen zat, en om „drinke" vroeg. Daar buiten stapte de boer voort; hij sneed een stok uit een struik en sloeg er mee tegen alle boomen; dan wierp hij hem weg, stak de handen in de zakken, en sjokte voort, zonder gedachten door het bosch.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1913 | | pagina 164