39
je vandaag niet; die man heeft je immers niets
in den weg gelegd
„WatWatMets in den weg gelegd.
't moest er ook nog bijkomen! 't Is al erg genoeg,
dat hij hier isen 't allerergste isdat jij 't voor
hem opneemt! Ja, ja! ontken maar niet, want
het is zoo, maar nog eens: pas op, wees voor
zichtig!" en woedend liep hij weg.
Marie bleef verschrikt en bedroefd achter. Zoo
iets had ze in 't geheel niet verwacht. Wat had
hij toch tegen dien man? Een schoft noemde hij
hem, of was dat alleen, omdat hij een vijand was?
Dat zou toch kinderachtig zijn. En zoo onaardig
als hij tegen haar geweest was, wat voor reden
kon hij daarvoor wel hebben Hij wist toch niets
vanen ze moest weer blozen bij die gedachte.
Eindelijk stond ze op en ging aan het werk,
maar haar vroolijkheid van 's morgens vroeg was
verdwenen.
Toen von Rotenbach dien middag zich naar zijn
kwartier begaf, vond hij niemand thuis, hetgeen
hem niet weinig teleurstelde. Hij verfrischte zich
eerst wat op zijn kamer en begaf zich daarna in
den tuin. Terwijl hij daar in gedachten verzonken
rond liep, meende hij iets wits door het groen te
zien schemeren en zich in die richting begevende
om te onderzoeken wat het waskwam hij tot de
ontdekking, dat zich in een hoek van den tuin
een prieeltje bevondwaarin hij tot zijn vreugde
de dochter des huizes zag zitten. Ook zij bleek
nadenkend gestemd te zijn, want ze scheen niet