64
de fijne, lichtblauwe onderjurk, met de prachtige
kanten overjurken het ragfijne goudborduursel.
Ja, mooi was het, dat was zoo en Elly zag er
mee uit als een wezen uit een andere wereld.
Maar dat liet haar nu zoo koud als ijs, voor haar
part mocht ze de vleugels erbij krijgen en dan
meteen verdwijnen van deze nare, akelige wereld.
Wat deed ze er nog? Niets! En vervuld met
sombere gedachten ging ze naar beneden.
III.
Het was de avond van het bal.
In den huize van Rhenen was alles in rep en roer.
Mevrouw liep zenuwachtig rond in haar onderlijfje
en jammerde, dat ze nooit op tijd klaarkwamen.
In de andere kamer liet Elly zich geduldig kappen
en was dezen avond een zeer gemakkelijke patiënte
gewoonlijk kon ze dat getrek en gepluk aan heur
haar niet uitstaan en deed ze niets dan mopperen.
Toen ze gekapt was en het haar in sierlijke
golfjes haar hoofd omstraalde (precies een stralen
krans-, vond haar moeder) en ze haar jurk had
aangetrokkenbekeek ze zichzelf met een kritischen
blik. Nu, ze kon tevreden zijn.
Wat je daar in den spiegel zag, was dan ook
werkelijk meer een fee of elf, dan een gewoon
menschenkind.
Het fijnrose, regelmatige gezichtje met de stralende
hoewel nu eenigzins melancholiekegrijze oogen en
omlijst door het dikke, goudblonde haar, gekapt naar
de nieuwste mode met een scheiding, terwijl
s