80 Van den nacht was nog niet gewekenmaar werd toch minder intens. Ze begrepen, dat ze door de vijandelijke afdeeling gescheiden waren van hun makkers en dat ze, om tusschen hun gelederen door te sluipen, gebruik moesten maken van de duisternis. Maar hun gewonden kameraad konden ze niet achterlaten en langer op deze plaats te blijven was onmogelijk, daar ze voedsel noch drank bij zich hadden. „Ja", zei de korporaal, „het eenige is dat twee van ons Lamef dragen en de andere vooruitgaat om te waarschuwen wanneer er onraad is." Maar een van de soldaten, een ruwe, gevoel- looze, breedgebouwde kerel met woesten, onge- kamden baard en breedenplatten Slavenneus vloekte luid-op en sprak met somber-harde stem: „Laat hem toch liggen, hij leeft geen uur meer. De wond is veel te diep." Doch daar kwamen de anderen heftig tegen op, met woedend armgebaar en scheldend op zijn ge voelloosheid. Toen haalde hij met onverschilligen blik zijn schouders op en zweeg. Lamef had stil geluisterd en woord voor woord had hij verstaan wat daar gesproken werd. En toen hij daar zoo nederlag, met flauwenvermoeiden oogblik keek hij naar de door het eerste morgenlicht even duidelijker zichtbaar wordende struiken en bladeren en hoorde hoe de vogels hun morgenlied begonnen aan te heffen dat vroolijk opklonk in de ijle, reine luchten; toen werd het hem zoo droef te moeten scheiden van dit leven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1913 | | pagina 236