92
De vriendenzij steunden zijn woorden met kracht
En dronken hem vroolijkjes toe,
Ze bleven nog pimp'len tot diep in den nacht,
Dan werden ze meestal wat moe;
Ze werden dan naar hunne bedden gebracht
En sliepen een uurtje of zes,
Maar 's morgens weer lustig en flink op de jacht
Te paard, na een stevige flesch!
En wie deze stoet mocht ontmoeten,
Die ging als een haas er van door,
Want anders zou hij 't kunnen boeten
Met verlies van een neus of een oor!
En kwam onze vroolijke bende
Des avonds terug op het slot,
Dan klonken ze allen op hem met zijn wijn
En noemden hem stiekum: een zot!
Zoo leefde Frangois als een vroolijke Frans
De vriendendrom steeds om hem heen.
Bij jagen en drinken, bij spel en bij dans
Was hij altijd numero één!
Hij vloekte en schimpte nog steeds op de vrouw
En werd ook zijn haar al wat grijs,
Al toonde zijn voorhoofd ook menige vouw
Dat bracht hem toch niet van de wijs.
Maar toen op het ziekbed de ridder
Te worstelen lag met den dood
Bleef hem slechts een zwijgzame bidder
Als eenige vriend in den nood.
Toen zuchtte die eenzame kranke
Gekweld door een knagend berouw: