AMOURETTE. Zij was een heel aardig, klein meisje: Ze ging 's morgens nog naar de les; Hij was een jong, vroolijk cadetje, Je weet wel, één van de C. S. Hij ging op een avond wat loopen, Wat kijken in 'tstadje, op straat: Hij zag een lief kindje passeeren Zooals dat nog wel eens hier gaat. Ze trippelde vlak langs hem henen, Ze ruischte zoo zachtkens voorbij Hij had in haar oogen gekeken: Wat glansden die vredig en blij. Die blik had zijn harte getroffen; Hij wist niet meer goed, wat hij deê; Hij volgde haar tot een stil plekje: „Och, zus, mag 'k een eind met je mee?" Ze keek hem weer aan en ze lachte; Weer glansden haar oogen zoo zacht: „Ja", zei ze, ze vond hem wel aardig, Als hij maar geen kwaad van haar dacht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1914 | | pagina 167