21
de takken half ontbladerd, knoestig zich uitstrekkend
dor tikken tegen elkaar de doode twijgjes en
treurig monotoon klikt het neder met droppels
zonder kracht. Een vergeten bloempje, neerge-
zwiept in de modder, toont zijn vuil witte bloem
blaadjes als smeekt het meelijden te hebben, het
nog te laten genieten van het leven onder de groote
boomen, die het den heelen zomer door hebben
beschermd.
Frrrfrr wiekt het door de lucht en
een roodborstje vliegt van een schommelend takje,
dat even natrilt en daarna weer verstart. Geen
windje suizelt en toch zucht het en steunt het in
die half-ontbladerde kronenalsof menschen strijden
tegen den dood. Scherp afstekende tegen het
dorrend gebladerte, masten enkele statige pijn-
boomen in de lucht, uitdagende den Herfst; de
naalden donker-groen nog als in den zomer. De
frissche dennengeur doet weldadig aan in deze
omgeving van vergaan en afsterven.
Hoort, die bijlslagen, die na-echoën tegen de
stammen; hoort, dat gekraak van het hout, dat
neervalt onder den bijl van den houthakker. Langs
het pad liggen zij nedergeveld, de woudreuzen,
die de natuur zoo mooi maaktenterwijl ze bloeden
goudkleurige hars uit hun wonden.
Een groote eik houdt nog stand; maar vergeefs
okoning der boomenpoogt gij te weerstreven
vergeefs trilt ge en strekt ge de machtige armen.
De klinkende bijlen kerven slag op slag een nieuwe
wond, steeds dichter naderende tot uw levens
ader, die weldra zal zijn doorgesneden. Nog eenige