24 I. Er ging een zachte rilling van nieuw leven door 't zwarte landdat in den. langen winter heel kil en doodsch zich strekte eind'loos ver Zooals alleen het Brabantsch land kan zijn heel dof en schrijnend eenzaam, wazig grijs; de bosschen in den natten mist gedoken, met boomenschijnsels, glinsterend van vocht, en heidentroostloos eenzaamgrauw belicht Maar 'tnieuwe Leven! Lente en Vreugde! Hoort! hoe zij riepen nu door lichte lucht! De Lente was in 't Brabantsch land gekomen Jeugd-tintelende Schoonheid was herboren het nieuwe Leven borst uit dikke knoppen en op de struiken lag een groene blos Ozie 't aanbiddelijke van die Lente En hoor 't mysterieuze winderuischen en hoor den zefier zoeven door de dennen Hun kruinen zingen nu het voorjaarslied. In den zandigen boschwegdoor de dalende zonne met glinst'rende stofjes geel-glanzend gevuld, draafde een ruiter met snellen gang, Walter van [Ulvenhout fier rechtop zittend, op en neer schokkend, op zijn dravende, springende, dartlende paard Hu door 'tbosch over greppels en breedere slooten, en over de mollige bruinroode heide De schitt'rende zonneschijf wierp op zijn helm

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1914 | | pagina 176