84
Ik streed tegen die zachtelieve stem
die m' als een zware bloemengeur bedwelmde,
en, zalig-droomendeme w7eg deed zinken
in zoete nevelende fantazie
Ik streed, en G-od bad ik om sterkte en moed.
Maar nü zien we Zijn wilsbestiering
en gróóte dingen zal de Liefde ons baren.
IV.
In stillen manenacht vluchtten de beide lieven.
Nu reden ze door verre, lange laan,
een toov'rig lichte strook, omhuld door duister.
Daarboven in de lucht dreef maneglans,
in wijden kring gespreid op 't donk're bosch,
dat zwijgende den lichten weg omsloot.
Het was de plechtig stille nachtestonde
Een groote zwarte schaduw gleed vooruit,
waar 't paard, dofbonzend, wolkjes zand opklopte,
die, geelgrijs poeder, op den weg neerstoven.
Nu ging het stapvoets voort in kalm bewegen;
en rust kwam er nu ook in beider denken.
Want door den wilden rit was in hun geest
geen klaarte nog geweest van goed begrijpen,
wat zonderlings er nu met hen gebeurde.
't Was alles in een droom voorbijgegaan
het kort besluit, hun vlucht in lichten nacht.
Maar nu, in dat onzeglijk schoone maneglanzen,
bij 't rustig stappen van het moede paard
nu welde vol hun ziel van grootsche Liefde,
de heilige weerglanzing van het Licht,