dat heel natuur drenkt in zijn zachten vrede;
het toovert schaduwen, die teer omlijnen
de lichtende mysteriën van den nacht
Het beeft in 't stille van de lichte lucht
van ingetoomde innig-warme Liefde
Nu was hun heele zijn één liefdelied;
hartstocht'lijk drukte hij zijn liefste tegen zich,
en zwijgend zagen ze elkaar in d'oogen.
O, liefde-oogendie in lange nachten
glinstert in den droom van hem die mint.
Oogen, zeggend meer dan woorden, sterren
in den hemel van 't gelaat van Liefste
Al het geledene in doode dagen
van naamloos eenzaamsmachtend liefdewee
en nu dit groot geluk van samenzijn
hun ziel kan 't alles niet omvatten meer.
En plots breekt ze in heftig snikken uit,
ze slaat haar armen wild om Walters hals,
en kust hem, telkens weer, op heete wangen.
„Zeg Walter Walter ben je nu van mij
„O 't kon niet'k kon je immers niet vergeten
„ik was bestemd voor jou, van eeuwigheid.
„Zeg, Walter, is'tgeen droomis 't werk'lijkheid
„O, God het is te veel, het kan niet zijn
en tochen töch mijn liefmijn lief."
En Walter weent als zij.
„O liefste, liefste, dit is 't grootst geluk.
„Nu zal ons verder Leven ééne Liefde zijn,
„één liefdelied, gezongen God ter eer.
„Mijn engel, 'k kan het niet begrijpen nog,
„hoe alles nu veranderd is voor ons
„Samen zullen we wonen, liefste,
O O