40 „en Gods geboden me verbiedennóóit." „Dan 't laatste middel!" en met een sprong ijlt Walter, struikelend, en voort weer snellend, naar d'ingang van den kleinen klokketoren. Daar in den zwarten nacht tasten zijn bevende handen, het hoofd stoot hij tegen harde muren, 't Klokketouwwaar is het dan Hier móet het zijn Daar grijpt zijn hand het krakend kronk'lend koord en met een forschen ruk trekt hij Maar wat is datmet een schokkenden schrik blijft hij bewegingloos't is of men 't touw terughaalt Eén oogenblik weegt zware zwarte stilte En dan Daar schettert schel een schaterlach hoog in den duist'ren klokketoren, en met een snerpenden kreet rukt de Duivel de klok uit haar geheng terwijl op 'tzelfde oogenblik de muren wankelen en héél 't gebouw ineenstort met krakend geraas. En door de zwarte avondlucht vliegt als een donk're vogel snel de Satan met snijdend scherpen lach, die ver weerklinkt in 't stille van de wijde nachtelucht. Zóó vliegt hij voort tot boven 't smalle water, de Mark, die aan den rand van 't dennenbosch haar maanbelichte lijn trekt door de weide, en met een woesten smak werpt hij de klok in 't water. Hij had zijn recht verkregen want 't was wet, dat Satan toebehoorden alle klokken, die luidden vóór Gods Heil'ge Kerk hen wijdde.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1914 | | pagina 192