Droomen
Het is een heerlijke zomerdag geweest. Lang
zaam daalt de vurige bol ter kimmeom ten laatste
als 't ware door de zee te worden opgezogen. Het
frissche avondkoeltje brengt herademing in de ge:
heele natuurdie onder de warmte gedrukt was
Zacht dwaalden wij voort; was het doordat wij
beiden te veel werden ingenomen door onze eigen
gedachtenik weet het nietmaar geen van beiden
spraken we een woord.
Toen heb ik het gehoordzoo stil voortwandelend
met dat wezentje, dat fijne poppetje aan mijn zij,
een lied van de met goud overgoten zee, dat ik
nooit vergeten zal. Zoo melodieuszoo vol nuances
was mij het gemurmel der golfjes, als zongen zij
een feestlied op mijn liefde.
Jaik moest luisterensteeds luisteren naar die
weemoedige klaagstem, die steeds fluisterde: „Je
hebt haar lief en zij heeft jou lief".
Ik gevoelde het in mijn ziel, mijn geheele wezen
trilde van liefde voor het onschuldige blauwoogige
kind daar naast me. Nooit heb ik tonen gehoord
die mij meer troffendan die uit de zee opbruisten.
De schemering viel snel in en ontelbare sterren
begonnen te flonkeren aan den diepen, azuur-blauwen