VREDE.
52
Stil ligt de liei, de zonne schijnt zoo helder
En bloemengeuren zweven door de lucht;
Geen grootsteedsch gewoel verstoort hier meer de stilte,
Alleen heel zacht een briesje even zucht.
Het strijkt heel lichtjes langs de heideplanten
En zingt ze, suizend, lieve liedjes voor;
Nieuwsgier'ge bloempjes buigen dan hun kopjes,
En 't is, als dringt de klank diep in ze door.
Het spreekt hun dan van zon en warme landen;
Het komt van strekenverre hier vandaan
De bloempjes zwijgen in aandachtig luist'ren,
Totdat het koeltje verder is gegaan
Hoe innig mooi, het stille heidelandschap!
O, dikwijls lig ik er wel uren neer;
En overal heerscht vrêe dan om me henen,
Zacht word 'k getroost voor alle hartezeer.
Het briesje komt geheimpjes tot me fluist'ren
En ik versta heel goed wat het vertelt;
Ik voel weldadig, hoe het me wil troosten,
Totdat op 't laatst niets meer mijn hart beknelt.
Dan hoor 'k de vogels kweelen, bijtjes zoemen:
Het zomerweer maakt z'alle blij verheugd;
Mijn zorg en leed vliên verre van me henen
En binnen in me heerscht de reinste vreugd.
Max.