65 al vijf maanden te velde; hij had vermoeiende marschen gemaakt en honger en dorst geleden; hij had de Japanners, die kleine, gele kereltjes, zien naderen bij Wafanga; hij had hun vlugge, vastberaden bewegingen gezienmaaraltijd van verre. Enkele kogels waren met een onheilspellend gefluit over zijn hoofd gevlogen. Hij had het gebulder van het geschut, het geknetter der mitrailleurs gehoord, maar telkens als hij dacht dat het lang gewenschte oogenblik gekomen was, waarop hij zijn soldaten daadwerkelijk aan den strijd zou kunnen doen deelnemen, had hij bevel gekregen terug te trekken. Luitenant Kweznasof begreep er niets van. Waarom trok men steeds terug, soms zonder be langrijken tegenstand? Was het een list? Wilde men de Japanners het land inlokken om dan plot seling, met onweerstaanbare kracht, hen aan te grijpen en te vernietigen? Sommigen beweerden het. HijKweznasof geloofde het niet. Neen het was lafheidanders niets. Maar hij zou toonen hoe een Rus moet strijden om te overwinnen! Als hij maar eerst eens in de gelegenheid werd gesteld om die Japanners goed onder de oogen te zien. En zijn linkervuist klemde zich om het gevest van zijn sabel. De zon was hooger gestegen en Kweznasof ging de loopgraven nog eens nakeek met welgevallen naar de aangelegde prikkeldraadversperringen en wolfskuilen en sprak vervolgens zijn manschappen met enkele woorden moed in. 5

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1914 | | pagina 217