LXXVIIi meer, ik ken de Academie, ik ken de gang van zaken, ik weet precies hoeveel tijd ik noodig heb voor alles. Ik leef het tegenwoordige. Ik ben hier nu ook langer. Toen ik in mijn jongste jaar mijn almanak kreeg, zag ik het jaarverslag ën ik begreep het: voor altijd en altijd waren de gulden woorden opgeteekend: o, schoon denkbeeld.' Tegenover de schilderij met de in Indië ge sneuvelde helden staat een boekenkast, de academie- boekenkast; daar staan vergeten, bescheiden, kleintjes op een van de planken een rijtje cadetten- almanakken, ieder met een jaarverslag, een jaar verslag dat de gebeurtenissen van het heden voor altijd opteekent. Geschreven, eens gelezen, en weggestoken. 'k Heb voor ieder mijner voorgangers een traan gelaten; toen heb ik mijn vulpenhouder opgenomen, heb stilletjes alleen voor die kleurige bandjes ge defileerd en mijn pen schiep „Och schei toch uit Jonker, ik ken toch geen „thee schenken en cliocolaad verkoopen tegelijk; „wat is dat nu." Dan was het toch waar, ik stond er weer. Ik had dus niet gedroomd uit den trein te zijn gestapt, een nacht op mijn gezondheidsmatras te hebben gepiept, werktuigelijk te zijn wakker geworden met den trom en te zijn opgestaan met stoot; gegeten te hebben, pardon mijn boterhammen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1914 | | pagina 88