LXXIX
klaar gemaakt te hebben in de eetzaal en ine
onder de stormende theehalers te hebben geworpen
teneinde den cosumptiegod te bewegen me snel
een kop thee klaar te maken. Neen, ik had niet
gedroomd.
Kerel wat waren we een eind opgeschoten in de
cantine. Vlak bij de piano; dat was anders dan
verleden jaar, toen we haast in de gang zaten.
Zoo slikten we de volgens geijkt model in tweeën
gesneden plakjes weer naar binnen, liepenals het
paard van de postkardat weet vooruit te moeten
als het het dichtslaan der deur heeft gehoord, de
cantine uit, toen de tamboer onze verburgerde
ooren weer militairiseerde.
Toen ben ik een hevigen haat gaan koesteren
tegen alles wat witkiel is. Dat slag menschen
loopt meteen effen, ja lachend en tevreden gezicht
met de grootste koffers, de zwaarste kisten. En
wijwe konden onze bagage naar boven brengen
en liepen niet te lachen.
O, dol idee der menschheid, om slaapkamers boven
te maken vier maal twaalf tredenen verder inge
wikkelde systemen corridorsoverloopen en dierge
lijken, met fnuikende drempels en gevaarlijke
bochten.
Ogedegenereerd geslacht, om ik weet niet hoe
veel zaken te behoeven in zoo'n korten detache-
mentstijd.
We trokken onze koffers, we werden geholpen
door lui met herexamens, die de zaak al op hun
plaats haddenen door nieuwelingen. Zelfs kwamen
uit de hooge sfeeren gedienstige blauwkielen „na
benee".