DOOD Langzaam wordt het morgen. Daar ginds in de richting, waar nu de ronde zonneschijf opdaagt, daar ginds achter die bergen, achter die bosschen, zoo donker schaduwend nog, ligt het vaderland. Ver weg, heel ver weg, denkt Carl. Vannacht heeft hij weinig geslapen en nu is hij vroeg wakker. Hij is jarig vandaag, jarig, negentien jaar al. Verleden jaar werd hij ook wakker, heel vroeg. Ja, verleden jaar was het toch anders, heel anders Toen had hij voor zonsopgang in zijn warm ledikant liggen denken. Het was zijn vacantie geweest, zijn eerste maal-thuis-zijn als student. Wat een plannen, wat een idealen had hij toen gevormd! Hij herinnerde zich dat alles zoo helder, zoo duidelijk, alsof het nog eens gebeurde, alsof hij het nog eens doorleefde. Ma was toen boven gekomen, heel vroeg al, en had hem zijn kopje thee gebracht en hem geluk gewenscht, zoo innig, zoo moederlijk. O, hij zag nu weer die tranen in haar oogen, in die lieve, goede oogen van zijn moeder. En ze had hem gevraagd of hij toch goed zou willen zijn, ze was zoo bang voor zijn jong-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 162