WINTER. 11 II. De Winter heerscht, almachtig. Buiten bange zuchten De naakte boomen uit hun leed om doode blaren Wijl om hun kale kruin de koude winden waren, Die voeren meè hun klacht naar grijzig-grauwe [luchten. De Zonne is te zwak om hemel te verklaren, En Winter grimlacht, weet, hij heeft nog niet [te duchten, Ach, jonge Lente moet, onmachtig nog, hem [vluchten De kilte van den dood is door Natuur gevaren. Maar éénmaal wordt het nieuw Leven toch geboren En Zonne overwintmet groen en hemel blauw Dan krijgen droeve boomen teêre blaren fijn Zoo zal er ook voor mij een schooner toekomst [gloren Een gouden dageraadhéél licht van liefd' [en trouw, En léven zal mijn Ziel in zonnig Zomer-zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 169