ZONSOPGANG.
12
III.
Het duister wijkt. Der Zonne eerste schicht
Doorgloort de zilver-teêre uchtenddoom
De hemel kleurt zich als een lentedroom,
De Zonne rijst: het wordt al licht, al licht.
De roze wolkjes zijn als een gedicht
Van liefd' en smart. De jonge Dag is loom
't Ontwaken in haar dons met gulden Zoom
Van al dien glans wendt droef zich mijn gezicht,
Want'éénzaam ween ik om den langen nacht,
Die in me is en maar niet wijken wil,
En schrijnt mijn ziel Het is héél mooi en stil
De Zonne rijst, de morgen, 't Leven lacht
Nog niet voor mijmijn hart is droef en kil
„Mijn Zonne, kom!" Zoolang heb ik gewacht.