MELANCHOLIE.
15
VI.
Ik weet niet, waarom het zoo koud in me is
Ik weet niet, waarom die droefenis,
Die langzame, schrijnende, fijne smart,
Die wroelt maar en bijt maar door in mijn hart
Ik weet niet, waarom het zoo koud in me is
Mijn hart wil nu stillekens sterven gaan,
Het komt op zoo'n enkel hart toch niet aan;
De weemoed, die golft me tot over mijn hoofd,
En 'k voel me van alle vertrouwen beroofd
Mijn hart wil nu stillekens sterven gaan
En alles gaat maar zijn gewonen gang,
Zooals al dagen en maanden lang;
Mijn weemoed, die komt ook telkens wêer,
Maar altijd heftiger iederen keer
En alles gaat maar zijn gewonen gang
Maar zal ik het kunnen dragen altijd
Mijn schreiende leed, nog zoo lang en zoo wijd?
Zal het me nooit eens worden te zwaar?
Ik weet niet waaromwanneer en waar
Maar zal ik het kunnen dragen altijd?