W E EMOE D.
20
XI.
Wanneer ik nu zoo mijm'rend neerzit
In de avondstilt' alleen
Met niet liet drukke doen der menschjes,
Hun luide stemmen om me heen
Dan kan mijn groote weemoed komen,
En alle kracht gaat van me heen,
Omdat ik hard zal moeten strijden
Voor wat mij zoo eenvoudig scheen
Dan verlang ik naar twee handen,
Die streelen zacht mijn moede hoofd,
Naar een hart, dat wil begrijpen,
Een stille stemdie moed belooft.