STEMMINGEN
X.
Ik dwaal maar en moet eenzaam zijn
Waarom was er glans in je oogen en zoo vreemde
gloed op je gelaat?
Waarom weende weer in me mijn verlangen,
zooals natuur weent, wanneer het winter is?
Je lippen waren rood als de roos, die bloeien
wil in mijn hart, maar geen dauw heeft om haar
te laven.
Waarom nam ik je niet mee, stil alleen, in mijn
armen, om mijn moede hoofd te laten rusten aan
je borst, om te weten éven gesust het weenen
van mijn ziel?
Ik weet niet, of je me lief hebt; ik weet niet,
of ik je lief heb; ik weet alleen, dat in me er
teederheid voor je is
Waarom vroeg ik je niet, om even te koesteren
het moede, droeve kind met je jonge, teêre lippen?
Het zou zoo dankbaar zijn.
Je zoudt niet geweigerd hebben, wel? Je zacht
heid is toch om een droeve te troosten?
Ik dwaal maar en moet eenzaam zijn