22 II. Waarom is liet, dat ik zou tevreden zijn, als ik stil mocht neerzitten aan je voeten en je je kleine hand zou laten rusten op mijn blonde haar? Is het, omdat je oogen zijn, als sterren, die wel vriend'lijk willen zien naar mij's nachts, als ik eenzaam dool? Is het, omdat je lippen röse zijn als de wolkjes, die wijlen aan den trans, bij 'tontwaken van de zon Is het, omdat je glimlach is als de stille vrede, die komt over het hart van den gelukkige? Is het, om je teêre gratie, die is als van de lentebloem Is het, omdat ik voél, dat wèl goed je hart moet zijn? Ik weet het niet. Waarom is het, dat ik zou tevreden zijn, als ik stil mocht neerzitten aan je voeten III. Ik wist, dat het niet goed was, je te roepen Als je zag naar me, waarom ook waren dan je oogen als de gulden boomblaren, die stille dalen in den herfst en waarover even glanst de gouden weerschijn van de late zon? Je kwamen toch je wist, dat het niet goed was om te komen Mijn verlangende lippen raakten de jouwe en toenze hebben je sluimerende hart gewekt. Ik wist, dat het niet goed was, je te roepen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 180