23
IV.
Ik ben je wel héél dankbaar
Voor de traan, die ik plotseling wellen zag in
je oog, om leed, dat van mij was
Er zijn dingen, die je niet vergeet, die troosten
later, als je oud en eenzaam bent; die, als iets
heel kostbaars worden gelegdzorgvuldigin de
kleine schatkamer van je hart
Dit zal ik bewaren, altijd, als iets héél kost
baars
Ook, dat toén je ophield, te verbergen je voor
mijje zagdat het nutteloos waslanger
Ook jij voelde wel de band, die is tusschen allen
hen, die zijn zooals jij en ik en die
ons sterk maakt tegen de luide wereld, die niet
begrijpen kan
Ik ben je wel héél dankbaar
V.
Je zat zoo héél stil
Ik was gekomen; te praten met je, omdat ik
zoo onrustig was
Je keek niet op; je speelde je spel van kleuren,
die vervliên in tinten op het doekzacht gestreeld
door het penseel in je kleine hand; je oogen waren
héél ver
Waarom sprak ik niet? Ik ging zitten, óók heel
stil en zag naar je, naar je spel van kleuren en
tinten; ik zou kunnen blijven kijken zoo, uren en
uren, altijd
Het was vol om ons heen van dingen, waarover