24-
éénmaal was gegaan ju penseel, lang hadden ge
staard je oogen; je kleine handen hadden gestreeld
de klei, waarvan nu hingen de beeldjes van gips,
in 't kalme spel, stadig door
Zou ik kunnen óók,werk, waar liefde
voor is, dat het wordt tot een spel, zóó kalm,
stadig door? Later, misschien
Ze zijn wel vreemd, die spelen van kleuren en
tinten, klanken en melodiën, woorden en verzen
Wel gelukkig zij, die leven kunnen voor zoo'n
spelen anders niet
Wel gelukkig jij, die leven mag voor je spel
alléén
Waar was mijn onrustigheid?
Er was in mij die kalmte, als na het lezen van
een vers, héél mooi van rythme, klank en zin
Je zat zoo héél stil
VI.
Het is zoo héél vreemd soms, niet waar?
Dingen, die zijn gewoon, héél gewoon, kunnen
vreemd zijn, somsDingen, waarvan je
weet, het kan niet anders
Ik weet zoo weinig, dat soms de wereld, die
is zoo gewoon, zoo heel gewoon, me toeschijnt
vreemddat ik niet meer begrijp het gewonedat
ik niet weet, of de wereld wel is rechtvaardig of
onrechtvaardig
Ik weet zoo weinig, dat ik mijn éigen hart niet
weet; dat ik niet weet, of het goed is, dan wel
slecht,