Catalonisch Sprookje.
Er was eens, heel, heel lang geleden een volk
stam die woonde in de Oatalonische Sierratrotsch
waren zij er op Cataloniërs te zijn en zij leefden
vrij en vroolijk, hoog in het Noorden.
Maar als er iets was, dat zij betreurden, dan was
het, dat de hoogvlakte zoo klein was, dat de be
volking haar geheel vulde. Elk jaar verlieten dan
ook een groot gedeelte der Cataloniërs de Sierra
en trokken naar het Zuiden, naar de Kilacadmonische
vlakte, waar zij het overige gedeelte van hun Cata
lonisch leven doorbrachten.
En al vonden zij, die overbleven het jammer,
dat het beste gedeelte van hun stam wegtrokzij
troostten zich met de hoop ook eens daarheen te
gaan, als het hun beurt was om plaats te maken
voor nieuw geborenen.
En zij besteedden allen zorg om de nieuw ge
borenen op te voeden, opdat zij de eer van den
stam op zouden houden.
Maar eens was er een jaar, dat anders was dan
andere jaren. Een storm stak op in 't Oosten en
verwoestte ver in 't Zuiden de vlakten.
Toen sprak het opperhoofd den Cataloniërsdie
zich op zijn bevel om hem heen verzameld hadden