33 Hij hield van bosschen, en weiden en licht en luchte zonneschijn, hij voelde voor Natuur, voor zoover iemand als hij Natuur kan en mag mooi vinden, mag, voor zichzelf; voor den saletjonker, die hij toch nog wel graag scheen. En de eenvoudige menschen in het stadje, de aristocratie overdonderde, neen overmees terde hij door zijn fijnheid, z'n keurige manieren, z'n kekke uniform, met zooveel zorg gedragen; z'n koppel altijd buiten-model zijn sabel kwast, zijn buiten-model kepi, z'n golvenden officiers- mantel, maar bovenal door zijn liéel-eventjes, onmerkbaar haast, zoodat het bijna natuurlijk leek, gemaakt gangetje, z'n aristocratisch maniertje van loopen; maar toch vooral niet kek-dóénd. „Laat de lui toch vooral niet kek doén", zei hij altijd; „waren ze kek, dan was het goed, maar deden ze het, wras het namaakVooral sommige jongste jaars broekies voor hem, ouwe heer hadden daar zoo'n handje van; had hij z'n kepi nooit recht, altijd héél eventjes scheef, zij droegen hun petten haast op één oor. Dat haatte hij „prollig doen". En zoo zou hij voortgeleefd hebbenzou hij misschien van de C. S. gemoeten hebben „wregens studie-redenen,"zou hij in elk geval zijn beschouwend, zich ergerendmet zichzelf ingenomen toch goedhartig voor iedereen leventje hebben voort gezet, als er niet onder dezelfde broekies, die hij nooit hadden willen leeren kennen, „hij had al officier kunnen zijn bijna" eentje 3

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 193