Niets merkte hij meer om zich heen, bemerkte
niet, dat het lampje begon te hakkeren, niet, dat
het zoetig-naar riekende gas het hol begon te vullen,
niets, niets, slechts het beeld van zijne moeder
zag hij, met rood geweende oogen
Zwaarder werd zijne ademhalingloomer werden
zijn gedachten, zijn hoofd zonk dieper op zijne
borst en steeds ademde hij het giftige gas in.
En, om den hoek van een nevengang, loerde de
dood en grijnslachte bij het vooruitzicht van eene
nieuwe prooi.
Toen had hij een visioen.
Hij zag eene kamer, waarvan de luiken gesloten
waren en die door vier kaarsen schemerachtig
verlicht was.
Eerst zag hij alles als in een waas, maar lang
zamerhand wenden zijne oogen aan de duisternis
en hij zag, dat de vier kaarsen om een lijkkist
stonden. Het deksel was eraf genomen
er lag iemand in.
Nieuwsgierig trad hij dichterbij en toen
„O! Groote God", hij schreeuwde het uit van
angst en wanhoop„zijzijdie daar lag was
zijne moeder,zijne moederdood,
dood, gedood door hem,door den smart,
dien hij haar had aangedaan
Hij trad op haar toewilde zich op haar werpen,
haar om vergeving smeekenhaar kussen het
koude voorhoofd, die bleeke, wasbleeke en inge-
60