61
vallen wangendood, dood en hij
liij had haar gedood, hij, de moordenaar zijner
moeder
En hij slaakte een angstgil, zoo snijdend en
doordringenddat hij als uit een diepen slaap
wakker schrok.
Hij opende de oogen en zag, dat het dag was;
hij zag menschen om zich heen staan, die met
elkaar spraken, die zijne armen heen en weer
bewogen, en hij hoorde hen zeggen„nu
is hij gered", maar het drong niet tot hom door,
wat het beteekende. Daarop viel hij in een diepen
slaap.
Na twee dagen was hij zoover hersteld, dat hij
kon terugkeeren naar zijne moeder.
Eindelijk, eindelijk, bereikte hij de stad, hij
vloog letterlijk de straten door, sneller, immer
sneller, zijn hart klopte en bonsde, alsof het zou
breken.
O God, als het toch eens waar was, als zij
toch eens dood was, zijne moeder, zijne lieve
moederdood. O! thans voelde hij pas, hoe
lief hij haar hadhoe inniginnig lief.
Eindelijk bereikte hij de straat, waarin hun huis
stond. Angstig bleef hij staan, hij durfde niet
verder, o, die onzekerheido God, die
angst
Aarzelend ging hij voort, eene bocht in de straat
belette hem het huis te zien. Werktuigelijk ver
haastte hij zijn tredde bocht om, daar
daar was het huis.
Als door den bliksem getroffen, bleef hij staan.