63 Een groote drang kwam bij hem op, om een einde aan de marteling te maken, een einde aan dat levendat voor altijd was vernietigd. Hij trachtte niet eens te worstelen tegen dezen drang, zwakkeling als hij was, trachtte zelfs niet te kampen tegen zijn leed en mannelijk zijne smart te dragen. Sterven wilde hijeen einde maken aan de smart, die hem te machtig was. Maar als hij dan sterven zou, dan niet hier, niet hiér in deze kalme, heldere atmospheer, neen, diep in den grond, diep in het donker, in de mijn wilde hij stervenin de mijndie hij niettegen staande alles, nog lief had. Toen hij aan de mijn kwamwas men verbaasd hem zoo spoedig weer te zien. Op alles, wat men vroeg, gaf hij slechts korteonsamenhangende en verwarde antwoorden. Hij nam zijne lamp, daalde af en begaf zich naar den gang, waaruit men hem tot zijn bitteren spijt had gered. Daar aangekomen, weifelde hij een oogenblik, niet uit een hooger gevoel, maar uit lagen angst voor den dood. Toen hij echter aan zijne moeder dacht, kwam de namelooze smart weer in alle hevigheid bij hem op en nu stond zijn besluit vast. Het zwoelzoete gas begon weer op hem te werken, hij voelde zijn hoofd zwaarder worden en glimlachte treurig bij dat gevoel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 225