De Jonge Dichter. Aan de oevers van de Ganges in Voor-Indië was eens een groot en machtig rijk, waarover heerschte een oude, wijze Koning. En als de Koning met zijn hofstoet ging door de straten van zijn hoofdstad, dan knielde nêer voor hem het volk, ter aarde, met gebogen hoofd, als een teeken van eerbied en onderdanigheid want zóó wilde het de wet. Dan glimlachte de grijze vorst met een zéér vreemden lach Zoo was het, dat eens de Koning zich weer dragen liet door de stad en het volk knielde neer voor hem in de straten; maar er was één, die niet knielde, een jonge man, één, dien men een Dichter noemt. En om zijn lippen speelde de vreemde glimlach van den Koning, wijl zijn blik waarde over het volk, neergezonken in het stof. De Koning keek verwonderd; toen toornde hij en er groefde in zijn voorhoofd van wijsheid een diepe rimpel. Zwijgend wees hij aan twee zijner krijgers, die zwaar legden hun hand op de schouders van den vermetele en mée hem voerdentot de Koning hem tot zich roepen zou Alleen z^t de vorst in een groote zaal van zijn paleis, toen hij voor zich komen liet den jongen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 237