7 6 Hier hield de Dichter op; de Koning hief zich op uit zijn houding van luisteren en sprak: „En wanneer is het dan, dat uw ziel te knielen verlangt, o, trotsche, jonge man, als gij niet knielen wilt voor uwen vorst?" Toen antwoordde langzaam en ernstig de Dichter en ver wraren zijne oogen „Ik knielvoor schoonheid, want ik ben der schoonheid zoonWanneer ik eenzaam dool en de zon glanst hoog in de helblauwe lucht en 'tal, waar wijlen mijne blikken, het groèit en bloèit, dan, in ééns, slaat ontzag over mijn kleine hart en ik kniel, o, Koning, ik kniel Ik kniel, voor een blanke bloem, waarvan sid deren en trillen de teêre bladen en draden op een zucht van den zoelen wind, als de woorden van een edel vers Ik knielwanneer bij 't eerste gouden gloren van de zon, de sneeuwbedekte hellingen van den Himalaya schitteren als een zilveren zee, die héél, héél vér, overvloeit in goud Ik kniel, voor de kunst van een vers, waarover trillen, transparant, de ijle gedachten van mijn eigen, vreemde ziel Ik kniel, voor een lied, waarin ik weenen voel het rusteloos verlangen van mijn zwervend hart Toen zweeg de Dichter en ook de Koning zweeg, als in gepeinzen. Ka een wijle strekte den arm de wijze vorst en sprak: „Ga heen, in vrede." Maai er was een vreemde lach op zijn gelaat Langzaam stond de Koning op en nam uit een H O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1915 | | pagina 239