LVII
Academie en de vriendschapbanden, daar gelegd,
want al zijn we thans verspreid, in ons hart
blijven wij cadet en dit moeten we thans toonen.
Laten wij allen denken aan onze plichten, die
wij vrijwillig op ons namen. Laten wij allen
trachtende naam van het cadettencorps zoo hoog
mogelijk te houden, laten wij in alles het voor
beeld zijn voor den troep en bedenken, dat wij
zijn de aanstaande officieren van het dappere,
Nederlandsche leger, dat, als 'trnoet, liever breken
zal dan buigen.
Wanneer ook voor ons de oorlogsfakkel mocht
ontbranden, laten wij dan klaar staan, berekend
voor onze taaklaten wij dan de zinspreuk uit
ons corpslied: „Dan zouden wij, cadetten, toonen,
dat 't oude bloed nog in ons vloeit", niet tot een
ijdele machtspreuk maken, maar met hand en tand
en tot onze laatste ademtocht de rechten van ons
geliefd Vorstenhuis en Vaderland verdedigen.
K. M. A., 5 Maart 1905. v. Z.