10 Soms kuchte hij even, alsof er iets in zijn keel zat of alsof hij iets wilde gaan zeggen. Soms schrok hij op uit zijn bewegeloos staren en teer-lief keek hij naar haar of naar Ma of naai de zusjes, maar het meest naar haar. En toch het moest en hij kon en hij wilde niet anders. Daarover bruiste weer „die Wacht am Rhein" hoog op klinkend door de stilte, gezongen door allen daar. Het bloed drong sneller door zijn hersenen en in de hei-gloeiende kool van den haard vlamden op spookgestalten van rood vuur, die voorbij joegen elkaar na. En dan was 't weer stil daarover en hier bleef het stil, een stille strijd tegen het werkelijke, wreed scheurend verleden-herinneringen en ruw afbrekend toekomstdroomen van vrede en geluk. Weer jengde de klok. Weer een kwartier voorbij. Zij sidderde in den arm die om haar lag. Hij voelde natrillen door haar heen. Nog een half uur en danvoorbij. Niemand kon iets zeggen. Ze hadden wel willen zeggen, dat hij dapper moest zijn maar niet roekeloos en dat hij veel moest schrijven vooral als hij iets noodig hadmaar ze konden 't niet omdat ze wisten, dat snikken haar stemmen breken zou. En hij voelde dat ook, maar hij moest weg dringen voor een oogenblik zijn pijn en hij moest iets zeggen, waaraan ze misschien later zouden kunnen denken als laatste woorden van hem. Hij begontoen maaronsamenhangendabsupt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1916 | | pagina 216