VOOR DEN STORM.
De donkeresomberedruilende wolken
Als slappe kleeden hangen ze neer.
Geen lachende zonne, geen stralen als tolken
Van 't vroolijkeblijde lief-zomerweer.
Geen rink'lende emmers, geen melkmeidenschater
Geen: „Hu! Hort!"deslandmans, geenvroolijke wijs,
Geen lokkende roepstem, geen vogelgesnater
Geen schrapende wetsteen langs scherpte der zeis.
Slechts stilteeen diep-doffedrukkende stilte
Geen klank wordt vernomen, geen stem die zich uit.
Bij tij'n slechts, vermeerd'rend de huiv'rige kilte,
Van 't saamdringend vee angstig-bulkend geluid.
Een eenzame meeuwover 't watervlak strijkend
Sterk afzilv'rend tegen de vuil-grauwe lucht,
Plots opslag van vleugel, een bliksemflits lijkend,
Als onverwachts pijlsnelle val volgt op vlucht.
Geen schuddende boomen, geen wieg'lende takke.
Zelfs Zephir sloop weg voor het nad'rend geweld
En roerloos, ritseloos, blinkend en strakke
Staart 't popelblad over 't weemoedige veld.
M.