VOOR DEN STORM. De donkeresomberedruilende wolken Als slappe kleeden hangen ze neer. Geen lachende zonne, geen stralen als tolken Van 't vroolijkeblijde lief-zomerweer. Geen rink'lende emmers, geen melkmeidenschater Geen: „Hu! Hort!"deslandmans, geenvroolijke wijs, Geen lokkende roepstem, geen vogelgesnater Geen schrapende wetsteen langs scherpte der zeis. Slechts stilteeen diep-doffedrukkende stilte Geen klank wordt vernomen, geen stem die zich uit. Bij tij'n slechts, vermeerd'rend de huiv'rige kilte, Van 't saamdringend vee angstig-bulkend geluid. Een eenzame meeuwover 't watervlak strijkend Sterk afzilv'rend tegen de vuil-grauwe lucht, Plots opslag van vleugel, een bliksemflits lijkend, Als onverwachts pijlsnelle val volgt op vlucht. Geen schuddende boomen, geen wieg'lende takke. Zelfs Zephir sloop weg voor het nad'rend geweld En roerloos, ritseloos, blinkend en strakke Staart 't popelblad over 't weemoedige veld. M.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1916 | | pagina 223