26
Langzaamheel langzaam drong tot hen door
dat de beelden, evenals alle kuntschatten en kost
baarheden in veiligheid waren gebracht voor het
dreigende oorlogsgevaar.
Maar was dat noodzakelijk? Zouden de vijanden
zoo zij al het land van Castellinië waren binnen
gerukt en zich na bangen strijd hadden meester
gemaakt van het paedagogicumzich werkelijk
hebben verstout, hunne schennende handen uit te
strekken naar het Allerheiligste? Zouden hunne
ontheiligende blikken niet verstard zijn bij het
zien van het rein-blanke marmer? Zouden hunne
oogen zich niet hebben blindgestaard in den gloed,
die verzengend zou stralen uit de heerlijke zonne-
oogen
En zij wendden zich tot den Opperpriester en
smeekten hem toch weder de beelden te doen
plaatsen in hun midden. Zij spraken met van
ontroering bevende stemmen over hun verlangen
naar de kracht-uitstralende oogen, naar het rust-
brengende koele marmer van de verdwenen beelden
zij openbaarden den Heiligen Vader dat de kalme
berusting, die over hen was gekomen, hoe grooter
het gevaar werd, in hun ziel was gebracht dooi
de goddelijke kracht, die uitging van hunne groote
voorgangers en dat zij daarom dankend moesten
neerknielen aan hunne voeten.
Maar de Opperpriester zeide hun, dathetgevaar
nog bij lange niet geweken was en dat het weder
plaatsen der beelden een tartende uitdaging zou
zijn aan het Fatum.
Toen gingen de Academici droevig henen en