38
waardig als altijd. Men snelde op hem toe, over
stelpte hem met vragen. Doch Katius verzocht
stilte. Toen sprak hij „Men waande mij schuldig
omdat ik veel gezondigd heb en zwak ben als
weinige uwer. Doch] ditmaal was ik sterk. Ik
bracht den nacht door in de kleine bidcel om boete
te doen voor mijn laatste zonde. Men wist dat
niet. Ik zeide het tot de Heeren der Raad en ik
ben verklaard te zijn: zuiver, puur en innocent."
De Academici wenschten hem geluk en Katius
knielde neder om zijn dank uit te spreken.
Nog stonden de Academici te fluisteren over het
langdurig onderzoek, toen plotseling Dorius Bösso
wankelend buiten trad. Zijn gelaat was vaalbleek,
zijn oogen staarden in wanhoopMen
omringde hem, vroeg, smeekteEn eindelijk
vertelde hijHij had bekendZijn
jonge, onbedorven ziel had gesidderd, toen de
strenge, koude blik van Altius, den Eersten
Rechter, hem ondervroegEn hij had
bekendThans wachtte hem verbanning
Angstige stilte alonime. Toen scheidde een
groep van negen Academici zich af van de anderen
en heftig-gesticuleerend fluisterden zij, dat thans
het oogenblik gekomen was. En de oudste van
hen begaf zich tot de Academici, die zich nog
verdrongen om Dorius Bosso en sprak tot lien:
Broeders, gaat allen henen en bidt voor ons,
zondaren. Want gij allen zijt onschuldig en wij,
schuldigen, zullen ons begeven tot den Opperpriester
om onze straf te ontvangen. Bosso heeft bekend.
Wij zwoeren, dat zoo één van ons schuldig zou