4.2
begrijpen. Maar wie is die kleine vent, dien je
daar bij je hebt?"
„Dat is mijn vriendje Billeken."
„Zoo, Billeken!" zei de Vos, „zal ik je eens
wat moois laten kijken?"
„Ja, heel graag, meneer!" antwoordde de kleine.
Toen greep de Yos voorzichtig onder zijn stoel en
bracht een hooge kartonnen doos te voorschijn.
Daar haalde hij iets uit, dat in vloei gewikkeld
zat. Het bleek een glanzende hooge hoed te zijn.
„Mooi, hè, vind je niet!" zei de Yos, „maar je
mag het niet verklappen, hoor!"
„Nee, meneer de Vos, ik beloof het u. Dat is
nog het mooiste hoofddeksel wat ik hier gezien heb."
„Zoo, dat doet me plezier. En wil je nu nog
even een boodschap voor me doen? Ga dan even
naar van Tingeling en vraag, of hij om de boeken
wil denken."
„Ik zal er wel voor zorgen," zei Asym, „kom
maar mee."
Ze gingen de trap af en staken de binnenplaats
over. In een kamer met groote rekken lagen
boeken van allerlei soort uitgestaldmaar ze rooken
erg muf.
„Dat is het parfum van den roemzei Tingeling
nadat zij hun boodschap gedaan hadden: „de daden
van de groote veldheeren liggen hier in die boeken
begraven, en hier wordt ook de stof uitgedeeld,
waarvan men overwinningen maakt."
Toen ze weer buiten waren sprak Asym: „De
slaapzalen zal ik maar niet laten zien, want daar