AVON D.
Als wonder drijft de dag in tWesten heen,
En laat een trillend goud op avondwolken,
Zich spieg'lend in de wijde waterkolken
Door boomen vaart weemoedig windgeween.
Uit 't groen struweel van takkenwild dooréén
Gevlochten, stijgt naar stille sterrenvolken
De volle zang der nachtegaal vertolken
Kan ik dat schoone niet: ik voel alleen,
En denk met droefheid, Lief, terug aan tlicht,
Waarin wij samen waren Zonnedag
Gij zijt gegaan: een avond volgde 'tlicht,
En nog een waas bleef over met een lach
Van 'tblij verleden, als een minnedicht,
Dat zwevend eindigt in een zwak geklag.
T.