64
gevoel van walging over André, dat hij nu zóo
was
Een krachtig applaus deed hem weer opkijken.
De muziek was geëindigd. André applaudisseerde
mee, tooverde een lach op zijn gelaat. Even zag
hij, een beetje schuw, naar Henk. Henk lachte,
hief z'n glas op, dronk hem toe. André beant
woordde zijn dronkZag weer het cynische
lachje, nu meer geprononceerd, spelen om Henks
mond. Zijn oogen lachten spottend.
O, hij wist 't, Henk! Hij wist 't!
Maarwat kon hem dat schelen!
Hij mocht er van denken wat hij wilde
M'n God, het leven was toch immers heel anders
dan het scheen te zijn door al die mooie, zooge
naamd zuivere theoriëen! En leven moést je,
leven! En genieten van het levenvan
het heden vooral, zonder te denken aan de toe
komst! de toekomst, die een maand ge
leden hem zoo lichtend, zoo verblindend-hel had
toegelachen en die nu voor hem lag als een leelljk
duister Niets!
Zijn toekomst!Idealen!
Ja, waarachtig spotlachte hij in zichzelf
idealen had hij!Hooge idealen
het hoogste dat er was: geen ideaal te hebben!
En dat
„André, kerel, wat zit jij melig te kijken?"
Algemeen gelach. André lachte maar mee,
trachtte zijn sombere stemming van zich af te
schudden, wendde zich, kwasi-belangstellend, tot
de anderen: