66
daarna, zou hij met hem willen spreken, rustig
en kalm, als ze samen wel deden op de Academie,
waar het verstand nog koel en helder werkte
verweg als ze daar waren van „la ville lumière,"
die toch zoo heel, heel duister kon zijn
„Nou, hoe zit 't? Je komt, hè?" André zag de
ongeduldig-dringende oogen van Eddy,die
oogen, die altijd lachten, vooral als hij met verlof
was in Den Haag! Ja, die Eddy was een kerel
om te benijden. Hij genoot van het leven, nam
het zooals het wTas, dacht verder niet na over het
eigenlijke Zijn!En zijn ziel dacht
André zijn zielverlangt die óók niets
anders als dat banale gelol en die genotjachterij
van eiken dag? Maar dan was hij een
bruut, Eddy! O, hij benijdde hem, dat hij het
kón zijn!Hij, André, zou nooit kunnen,
nooit!En daarom
„Neen" zei André, krachtig. Ik denk niet dat
ik kom. Hoe denken jullie erover?" vroeg hij
Karl en Henk.
Karl voelde er niet veel voor. Henk wilde nog
wel een whiskey-soda drinken na afloop, maar
ging persé met de tram naar huis. „lederen avond
een taxi voor mij alleen is me te duur en ik weet
maar al te goed dat ik jullie niet meer mee krijg."
„Nou, goed," zei André, „dan gaan we na de
cabaret nog even naar de bar, maar dan laat ik
jullie verder schieten en ga ik met Henk naar huis."
„Nou ja, zeg," lachte Alex, „dat zien we van
avond nog wel." En Eddy: „Wees nou eens niet
vervelend en luister. Ik weet iets prachtigs voor