Dat wij het zullen zijn, de soldaten van kind af aan, eerst in gedachte en dan in de daad, die Holland in de toekomst zullen leiden. Als vier zwakke regimenten chargeeren tegen den dood, dan rijden wij voor aan. Als de lange marschcolonnes langs de eindelooze wegen schuiven in voortgaan dat geen doel te hebben schijnt en niet een einde kent, dan zullen wij niet moe zijn en allen die op ons zien zullen de klacht vergeten die op de lippen kwam. Als alle tamboers den stormmarsch slaan, dan zullen van ons vallen zorgen, die ons nimmer nog verlieten en wie ons ziet, de sabel in de vuist, zal weten dat het leven maar één doel heeft, de overwinning en dat alle dingen klein zijn naast haar. Als alles zich aan de aarde klemt en die toch verliest, duim na duim, dan zullen wij het zijn die met doen be schamen, de sterke woorden op ons stuk „Het Vaderlant getrouwe blijf ick tot in den Doet". En als wij hem dan toch verliezen, den bodem van ons vaderland, dan zullen sterven op het laatste fort, wij die het bouwden en bewaarden. Maar wij zullen met verhezen de oude gronden van ons eigen land, waarvan wij zooveel meer nog houden als wij meest beseffen. Want steeds nog voert ons door de roer selen der tijden de hand van een Oranje en is ze met van een soldaat, de vrouwenhand die zonder pantser is, hoeveel te liever moeten wij haar hebben en hoeveel te meer vertrouwen Daar zijn maar weinig onder ons die diep genoeg door denken, wat onze Koningin geweest is en voortgaat metr 141

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 173