s 153 En ik zit maar rustig behagelijk te kijken naar het ranke j figuurtje, half naast, half tegenover me te luisteren naar de droomenjen van het strijkje, onbewust van de andere menschen om mij heen, die rumoeren en lachen. Het was een van de laatste verlofdagen. Vier weken waren eraan voorafgegaan, waarin ik mezelf niet kende, een maand van „kwajongensachtige" verliefd heid, van overgave aan een zoete bedwelming. Hoe typisch nu. Die zoete bedwelmende geur van enkele droppels als een symbool. Je hebt het op je argeloos kinderlijken toon zoo aardig gezegd „Nu draag je mijn Illusion nog zeker een week bij je, moet je aldoor aan mij denken", en wist niet dat ik mezelf bij de schertsende woordjes plotseling ontdekte of weervond. Ik heb de „Illusie nog een paar dagen bij me gedragen, kind, en merkte, hoe ze vervluchtigde. Toen heb ik m'n buitenmodel met de illusie uitgetrokken en ben naar Breda gespoord. Als een vage, even prikkelende geur omzweeft me nog de herinnering aan onze zalige uren, zoo machtig, dat ze de felle realiteit tot een droombeeld wisten om te tooveren. Hoe vreemd gaan m'n gedachten en zoeken gemeenzaam heid tusschen dit korte, hoogste geluk en de producten van een stankjesfabrikant. Maar waarom noemt hij het dan ook „Illusie". Illusion met den Vuurtoren. met den Vuurtoren. Daar loopen vele schepen op aan en komen behouden in de haven, maar er zijn er ook, die in het gezicht van de kust te pletter

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 187