Mislukte vrijage. Hij had een paar donshaartjes boven zijn mond, 155 In de Hout liep op een zomerdag warm, Een cadet met een aardig meisje aan zijn arm. De pet van onzen jonker was vreeselijk slap, En zijn degen rinkelde bij lederen stap. Maar zij vond dat dat „kneveltje" hem zoo aardig stond. Enfin, hij was heelemaal een „kecke" meneer, Dat vond hij, en keek dan ook keer op keer, Naar zijn voeten om te zien of er geen spat Op zijn gelakpunte schoenen zat. Zijn meisje was een dametje, zeer elegant, Dat waarlijk goed paste bij haar „kecke" galant. In haar laatst modisch pakje zag ze er aardigjes uit, Haar wijdplooiende rokjes reikten juist tot haar kuit. En daaronder zag men beentjes, zóó rond en zóó fijn, Als jongemeisjes beentjes maar kunnen zijn Ze liepen zoo aardig, zoo knusjes daar, En dachten slechts aan zichzelf en elkaar. Zij keek naar zijn artiesten gezicht en zijn haren, Hij vond dat haar beentjes zoo slecht nog niet waren. Zij liepen dan ook zoo gezellig met elkaar, Dat geen van beiden zag komen dien luitenant daar. „Zag, jij bent zeker blind van de liefde vandaèg, Dat jij die ster niet kon zien op mijn kraèg En, zag jonker, weet jij wel, zag, Dat jij hier in Alkmaar niet scharrelen mag

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 189