Brief aan mijn vriend, den chagerijnigen inzender. Een zelfbekentenis). Lieve Vriend. Je laatste droevig schrijven heeft m'n hart ten bodem toe geroerd als je zilte tranen stroomen blijven, wordt het beekje spoedig overvoerd. De snoode vrouw, die jou zoo heeft verraden, de engelin, die jou niet hebben wil, ze hebben wèl je ziel met smart beladen door lage list, door kinderlijken gril. Een mensch verzint soms ijselijke dingen en liegt zoo mooi, dat-ie het zelf gelooft ik wil je raden, zonder aan te dringen zet al die muizenissen uit je hoofd. Je zwamt me verder van de kronkelpaden, waarin de mensch op aarde wordt gepoot, van eeuwig-zoeken en van vloek-beladen het wijste is, dat jij die kul verloot. En wacht maar niet op teekenen van Boven, want wacht je lang, mijn vriend, dan ga je dood. Het gaat niet op, dat jij zoo zit te zeuren het Jonkerdom eischt waren voor zijn geld inplaats van nou de lui wat op te beuren schrijf jij gedichten over „Schmerz der Welt". Ik schouw je waar, het kon wel eens gebeuren, dat heel de kluit je hartig uit kwam scheuren. 160

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 196