S7
11.31
mS
162
Een naargeestige, sombere Donderdagavond. Zwaar,
moeizaam snelt de locomotief voort langs haar ijzeren baan,
haar sleep wagens in onverschilligheid achter zich aan zeulend.
Donker is 't rondom, donkerte overal. Een enkele lichtfhk-
kering rukt langs de gesloten raampjes der coupées't zijn
de seinlampen.
In schrillen, door merg-en-been gaanden fluittoon verkon
digt de trein zijn nadering en met zware zwenkingen rolt
hij 't station van Breda binnen. Puffend en stampend,
hijgend en steunend, wacht de machine om haar reis voort
te zetten. Gelukkig, ik ben er. Gelukkig, waarom Op dat
oogenblik wel, op een ander weer niet. Weet ik 't
'k Moet er zijn en daarmee uit.
Een rilling overvalt me, als ik uit 't opengeworpen portier
der coupée stap net valt me een regendruppel in den nek.
Brrr. wat een onguur weer. Haastig knoop ik mijn jas
dicht en stap naar den uitgang. Daar wacht me moeder
Natuur met haar wicht. Een fijne, miezelige motrêgen
drupt gestadig langzaam uit den hemel neer. Ik ril
wat een aankomst in Breda 's avonds om half twaalf.
Niet lettend op de opspattende regendruppels, mijn ge
plas over de vochtige straten, loop ik, in mijzelf mopperend
over de groote betontegels van de Willemstraat en schuif
daarna het Valkenberg in. Nog viezer, nog natter is 't hier,
nog killer, nog onaangenamer. Ik denk nog eens aan mijn
verlofdagen in den Haag en een gloeiende vervloeking f