SrE Leugen. Een schets van Leed en Geluk. Langzaam schreden ze naast elkaar door de zonnige straat. Het was een lichte Meimorgen, wanneer de zon nog niet brandt, maar koestert alleen, zooals twee warme lippen doen, die teeder gaan over een geliefd gelaat. En beiden spraken niet. Dolf, groot en sterk, voelde zich zoo lomp bij het ranke figuurtje, dat naast hem ging. Van terzijde nam hij haar op en zag de mijmering, die lag over haar gezichtje, dat niets was dan oogen, heel donker en groot, en een heel roode mond. Thera merkte met, het donkere hoofdje gebogen. En hij begreep wel de vreemde glans, die zoo stil haar gelaat vermooide ze doolde om in haar liefde, onbewust van alles, wat dreigde, zooals een somnambule rustig gaat door de gevaren van den nacht. Gisteren was Dolf hier gekomen om Bertie, zijn vriend te bezoeken, die hier studeerde en die in zijn laatste brieven veel had geschreven van een meisje, dat hem wel had willen troosten voor wat steeds nog naschrijnde in 't diepste van zijn ziel, dat hem haar heele hart gegeven had. En hoe hij, zwak, zich had laten gaan in zijn schreiende be hoefte naar het teedere, dat er ligt in de troost van de vrouw, die lief heeft. En vele mooie oogenblikken waren geweest voor Bertie, oogenblikken, waarin pijn overging in een stille weemoed, die hem van vergeten scheen Tot plots hij zijn ellendige zwakheid had gezien en ook de intensiteit van haar liefde, waarin heel haar mooie ziel, 182

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 222