qy yp mra was opgebloeid, die haar van kind tot vrouw had gemaakt. En hij wist, dat hij dit onwaardig was, dat nooit hij zou kunnen weergeven, wat hem zoo geschonken werd. Maar ook voelde hij, dat hij haar nu zoo met laten mocht hij dorst, hij kon niet zoo breken in eens dit ijle in haar, dit teêre en hij streed tegen de ongedurigheid van zijn zwervershart. Vaak, wanneer hij bij haar was in de schemering, speelde zij piano, stukjes, waarvan zij wist, dat hij hield. Lief waren hem die oogenblikken, als een stemming van ver- teedermg. Hij zat dan graag ver, in een donker hoekje op de canapé en zag zoo, als onwerkelijk, de witte schijn der kaarsen glanzen over heur haar en het ernstige gezichtje en telkens verzocht hij haar nog meer te spelen, steeds maar door te spelen. Tot soms, door een enkele bekende wijs, een weemoedig stukje muziek van toén, was het weer in hem, zijn schrijnende herinnering en dan, in eens, preste hij zijn gelaat in een kussen om een snik te smoren, als over hem kwam zijn melancholie, die tot levensmoeheid werd al bijna en die hij steeds verbergen moest voor haar, altijd maar verbergen. Dan later kwam zij bij hem, zacht vleiende haar kopje tegen hem aan, niets vragende, maar toch wel vermoedende iets van smart, die in hem moest zijn en waartegen zij machteloos was en stil streelde hij maar heur haren, terwijl zijn oogen wijlden, vér. En hij zag wel, dat ook zij leed, wanneer hij zoo was dat haar fijn vrouwelijk voelen haar zeide, dat er iets was, dat zij hem niet geven kon en angst sloeg er in haar dan, dat zij zijn liefde niet had, dat hij ééns weer heen zou gaan. En zij wachtte, stil, maar altijd door, tot het haar als een obcessie werd, op woorden van hem, die haar rustig maken zouden, woorden, die maar nooit kwamen, die hij r j niet zeggen kon, omdat ze niet waar zouden zijn, omdat hij. 183

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1917 | | pagina 223